merijn oudenampsen on Fri, 13 Feb 2009 14:12:01 +0100 (CET)


[Date Prev] [Date Next] [Thread Prev] [Thread Next] [Date Index] [Thread Index]

[Nettime-nl] raadsel van de creatieve stad


Gezien eerdere vragen om meer theorie, hier een artikel van mijn hand
over de creatieve stad. Het was al eerder uit in het Engels, nu in het
Nederlands.. Voor de liefhebbers en iedereen die het er moeilijk mee
heeft. Commentaar welkom...

groetjes,

Merijn


Gepubliceerd in Eutopia #20, december 2008.

VAN SPEELTUIN TOT WERKPLAATS - HET RAADSEL VAN DE CREATIEVE STAD
Merijn Oudenampsen

http://www.flexmens.org/drupal/?q=Van_Speeltuin_tot_Werkplaats

Wat kan er nu op tegen zijn, een creatieve stad? Het voornamelijkste
bezwaar van de nuchtere toehoorder bij het horen van de zoveelste
beleidskreet over de creatieve stad, is het hyperige gehalte van het
geheel en de vele uitroeptekens waarmee de beleidsmakers hun
enthousiasme onderstrepen. Maar de belangrijkste vraag wordt veelal niet
gesteld. Draait het in de creatieve economie wel om creativiteit in
plaats van om de economie?

Soms is het noodzakelijk in het verleden te duiken om iets in het heden
te duiden. In dit artikel zal ik de huidige hype over de creatieve stad
contrasteren met een utopische voorloper om zo de vinger te leggen op de
contradicties van de creatieve stad. Voor een hype is het creatieve stad
beleid een opmerkzaam lang leven beschoren. Als een vergrijzende
rockband weet het zelfs op latere leeftijd nog een vaste schare groupies
te bekoren bij stadsbesturen in de hele westerse wereld.[1] Daarmee wil
ik niet zeggen dat toen het nog jong en fris was, de lofzang op de
creatieve klasse van Richard Florida authentieker was dan nu. Slechts
dat de hele tijd al een ander deuntje wordt gespeeld dan de tekst doet
voorkomen. Ik zal hier stellen dat het Amsterdamse creatieve stad beleid
zich verre houdt van het bevorderen van de creativiteit van de
Amsterdamse bevolking. Het is voornamelijk een marketingexercitie, een
exponent van een veel bredere verschuiving naar meer bedrijfsmatige
vormen van stedelijk beleid, een verschuiving die op dit moment zijn
uitwerking vindt in een indrukwekkend stedelijk vernieuwingsprogramma.

De vergelijking tussen socioloog Richard Florida – auteur van twee
boeken over de opkomst en vlucht van de creatieve klasse – en een
rockster is niet ongebruikelijk. Google ‘rock star’ en ‘Richard Florida’
en je zult talloze beschrijvingen tegenkomen van optredens van de
‘acdemische rockster’ die als geen ander het populair-wetenschappelijke
heeft weten te rijmen met het normaal o-zo-saaie domein van de
ruimtelijke economie. Onder zijn beleidssuggesties figureert het hebben
van rock bands zelfs vrij prominent op de lijst van vereisten voor een
stad om te overleven in de wereldwijde concurrentieslag [2]. Maar dit
artikel gaat niet over de interessante versmelting tussen popcultuur en
sociale wetenschappen, het gaat om de utopische claims die gemaakt
worden over de creatieve stad. Florida noemt creativiteit ‘the great
equalizer’, en pleit voor een ‘New Deal’ van de creatieve economie. Net
zo heeft burgemeester Job Cohen Amsterdam uitgeroepen tot een creatieve
stad die de creativiteit van al haar inwoners zal bevorderen [3].

DE STAD ALS SPEELTUIN

Deze claims klinken bij nader inzien als de vervormde echo’s van een
eerder utopisch project dat refereerde aan de revolutionaire opkomst van
creativiteit. We nemen een kleine stap terug in de tijd, terug naar de
toekomst zoals verbeeld door de Nederlandse avant-garde, in het
specifiek de Nederlandse kunstenaar Constant Nieuwenhuys. Constant was
een van de oprichters van de Nederlandse experimentele groep Reflex, die
later deel uit zou gaan maken van de internationale COBRA stroming.
Ontevreden met de beperkingen van de kunstwereld en de
“individualistische aard” van schilderkunst, ging Constant in 1953 over
naar het meer veelbelovende gebruik van metaal en
architectuurtechnieken. In 1957 werd hij een medeoprichter van de
Situationistische Internationale (SI), en schreef hij met Guy Debord het
nu welbekende tractaat over Unitair Urbanisme. Tot zijn uittrede in
1961, zou hij een essentiële rol spelen in de formulering van een
Situationistisch perspectief op de stad en een kritiek op de
modernistische stedenbouw.

In 1956 begon Constant aan wat een visionair architectuurporject zou
worden, wat zich uitstrekte over meer dan 20 jaar. Een utopische stad
met de naam New Babylon; Het bestond uit een haast oneindige reeks
schaalmodellen, schetsen, collages, etsen, later vergezeld van
manifesten, lezingen, essays en films. Het project was een provocatie,
een expliciete metafoor voor de Creatieve Stad, en verkondigde de
opkomst van een subversieve massacreativiteit:

“Het overal ter wereld optredende verschijnsel van een jeugd die weigert
de bestaande 'orde' te aanvaarden – de 'hipsters', de 'teddy-boys',
'rockers', 'mods', 'halbstarken', 'blousons noirs', 'beatniks',
'stiljagi', en hoe zij verder ook genoemd mogen worden – dit
verschijnsel heeft een, tot dusver veronachtzaamde revolutionerende
werking. Deze massajeugd, vrijer, welvarender en talrijker dan ooit
tevoren, wordt gedreven door een dadendrang die in een leegte slaat, die
gefrustreerd moet blijven. Deze drang is niet langer in toom te houden,
zij zal zich, hoe dan ook, steeds sterker doen gelden. Tot het moment
waarop de sublimering van deze drift tot creatieve drift, 'speel'-
drift, mogelijk zal zijn geworden, zal zij zich uiten in agressiviteit,
en zich keren tegen alles wat haar bevrediging in de weg staat. Zij zal
niet rusten voordat de gehele superstructuur vernietigd is, daar helpt
geen verontwaardiging, geen protest, zelfs geen geweld tegen. De opstand
van de creatieve mens tegen de moraal en de instellingen van de
utilitaristische maatschappij zal niet eindigen voordat de ludieke
maatschappij een feit is.
De grote non-stop-happening die wij te verwachten hebben wanneer de
creatieve potentie van de gehele mensheid eenmaal ontketend wordt, zal
het aangezicht van de aarde net zo ingrijpend veranderen als de
organisatie van de produktiearbeid dit gedaan heeft sinds het neolithicum.
Het tijdperk van de Homo Ludens ligt voor ons.”[4]

Constant voorzag een maatschappij waar automatisering de mens had
bevrijd van de last van industriële arbeid. Een leven vol van
creativiteit en spel lag in het vooruitzicht, wars van enige
consideratie van functionaliteit, want ‘spel is tegengesteld aan
nut.’[5]. Homo Faber, de werkende mens van de industriële samenleving
zou opgevolgd worden door Homo Ludens, de spelende mens of zoals
Constant dat verwoorde, de creatieve mens. Dit was de toekomstige
inwoner van zijn project New Babylon, die dankzij moderne
architectuurtechnieken in staat zou zijn om elk aspect van zijn
leefomgeving spontaan te configureren. Constant nam de surrealistische
slogan van Lautréamont ‘La poésie doit être faite par tous, non par un’
en vertaalde dat naar de stedelijke omgeving, ‘morgen zal het leven in
poëzie gehuisvest worden’[6].

Het werk van Constant Nieuwenhuys combineerde zo een afkeer van
modernistisch functionalisme met een intense waardering voor het
bevrijdende potentieel van nieuwe technologie. Mechanisering zou
resulteren in de opkomst van een ‘creatieve massacultuur’; cultuur zou
niet langer het alleenrecht zijn van een kleine culturele elite. Een
maatschappij zou worden gecreëerd waar, in overeenstemming met Marx zijn
visie over kunst in een communistische samenleving, ‘there are no
painters but only people who engage in painting among other activities’[7].

Het werk van Constant zou een directe en belangrijke invloed hebben op
de opkomst van de jeugdbeweging Provo. Deze Nederlandse Yippies bleken
een haast perfecte incarnatie van de Homo Ludens; die door continue
provocatie, happenings een ludieke acties, het autoritarisme van de
jaren ’50 op haar knieën zou brengen. Daar bleef het echter wel bij. We
hoeven er bijna niet meer bij te zeggen dat latere ontwikkelingen zich
anders zouden voordoen dan Constant had geprojecteerd. Mechanisering en
de daaropvolgende deïndustrialisatie, het wegtrekken van fabrieken naar
ontwikkelingslanden, leidde niet tot de bevrijding van de Homo Ludens
(of misschien moeten we de Homo Ludens een korte en beperkte overwinning
gunnen – een klein intermezzo dat zich ergens in de jeugdcultuur van de
jaren ’60 bevond –alvorens weer aan het werk gezet te worden). De totale
hoeveelheid gewerkte uren is sinds de jaren ’60 alleen maar gegroeid.
Terwijl Constant de bevrijding van het creatieve domein uit het
economische domein voorzag, zijn we op dit moment getuige - met de
creatieve stad van Richard Florida - van de uitbreiding van het
economische in het the creatieve domein.

DE STAD ALS WERKPLAATS

Een van de eerste stappen van het nieuwe progressieve stadsbestuur, bij
haar aantreden in de lente van 2006, was de lancering van een ‘Top Stad
Programma’, gericht op het consolideren van de 'bedreigde' positie van
Amsterdam in de top tien van vestigingssteden voor het bedrijfsleven:

“Amsterdam heeft dringend vernieuwing nodig om de internationale
concurrentie het hoofd te kunnen bieden. Anders gezegd: Amsterdam heeft
behalve een groot verleden ook een grote toekomst, mits er groot gedacht
wordt.”[8]

Natuurlijk zal creativiteit “het centrale aandachtspunt” worden van dit
programma, want creativiteit is “de motor achter de aantrekkingskracht
en dynamiek van de stad”. Als we echter voorbij de retoriek kijken, naar
de praktische onderdelen van het programma, dan is het verbazingwekkend
bescheiden: gesponsorde welkom centra voor expats in Schiphol Airport,
tijdelijk verhuur van kamers aan modeontwerpers in de rosse buurt,
live-internet uitzendingen van popconcerten via 'Fabchannel', ‘Amsterdam
Top City’ publicaties in KLM vluchten, en de jaarlijkse Picnic Cross
Media week, een conferentie die aspireert het Nederlandse Davos van
creatieve ondernemers te zijn.

In waarschijnlijk een van de beste analyses van creatieve stadstheorie
tot op heden, vraagt geograaf Jamie Peck[9] waarom Richard Florida zijn
werk zo'n enorme impact op beleidsmakers heeft gehad. Hij kwam tot de
ontnuchterende conclusie dat het niet was omdat Florida zijn
creativiteitstheorie zo vernieuwend was – verschillende auteurs hadden
al eerder over de kenniseconomie gepubliceerd – maar voornamelijk omdat
het een goedkope, niet oncontroversiëel en makkelijk uitvoerbaar
marketingscript verschafte dat goed paste met de bestaande vormen van
stedelijke economische ontwikkeling. Een extraatje dat steden zich
konden veroorloven, een low budget PR script, aangevuld met een
heroriëntatie van al bestaande culturele subsidies. Maar alhoewel de
creatieve branding misschien bescheiden is in opzet, is het dat
allerminst in zijn uitwerking. De creatieve industrie is namelijk de
immateriële slagroom op de taart van een indrukwekkende fysieke
herontwikkeling van de stad.

De stad Amsterdam is namelijk het toneel van grootscheepse vernieuwing.
Een metamorfose van ongekende omvang houdt Amsterdam in haar greep. Haar
oude havens worden herontwikkeld tot luxueuze woon- en werkklimaten; aan
de Zuidas wordt een nieuwe skyline gerealiseerd: een zakendistrict dat
moet fungeren als portaal naar de wereldeconomie; in de naoorlogse
volkswijken worden een record aantal sociale woningflats gesloopt om
plaats te maken voor duurdere koopwoningen, terwijl in de 19e-eeuwse
gordel grondige vernieuwingsoperaties plaatsvinden. Alsof dat nog niet
genoeg is, doorkruist het traject van de toekomstige metrolijn - een
rechte streep van zand, cement en continue bouwactiviteiten - de stad
van Noord tot Zuid en verbindt zo de nieuwe stad met de oude. Niet
alleen is een van Europa's grootste stedelijke vernieuwingsoperaties aan
de gang, en neemt de hoeveelheid te slopen huizen inmiddels
recordhoogtes aan, ook aan het imago van de stad wordt bewerkt. In zowel
de imaginaire als materiële herontwikkeling van Amsterdam speelt de
creatieve sector een belangrijke rol. De creatieve industrie
functioneert als katalysator, waarmee het imago van achterstandsbuurten
wordt veranderend van hopeloos naar hip. In bijna alle wijken die op de
schop gaan of zijn gegaan, zijn er programma's om tijdelijk of permanent
kunstenaars in de buurt onder te brengen. Zij moeten een nieuwe
hoogopgeleide groep huizenkopers naar de buurt trekken. Het is dan ook
niet voor niets dat de onroerend goed sector een belangrijke rol speelt
in de creatieve stad.

Een interessante illustratie hiervan vinden we in een interview met de
onroerend goed sector in Real Estate Magazine. De inleiding van het
artikel spreekt al boekdelen over de nieuwe rol van cultuur in het
vernieuwingsproces: “Door ‘cultuurdragers’ als musea, galeries en
kunstenaarskolonies welbewust een plek te bieden binnen een
gebiedsontwikkeling neemt de aantrekkelijkheid van het omliggend
vastgoed toe. Het concept van de ‘creatieve stad’ is in opmars. Soms
gepland, soms organisch tot stand komend – maar vooralsnog altijd met
dank aan de projectontwikkelaars”. Culturele instituties en tijdelijke
kunstprojecten genereren “traffic”, en maken het ontwikkelaars mogelijk
om lokaties langzaam “op smaak” te brengen: “Het gaat om het creëren van
ruimte! Wat je niet moet doen is publiekelijk aankondigen dat je
kunstenaars gaat inzetten; geef ze het gevoel dat ze het zelf hebben
bedacht. Als het organisch ontstaant, zullen de niveau's organisch
stijgen.”[10]

Het is op dit punt waar de creatieve stad duidelijk kleur en klasse
bekent. Want het hebben van een kunstproject in een arme of gekleurde
wijk, betekent inderdaad veelal het genereren van “traffic”, het
aantrekken van jonge, blanke hoogopgeleiden die zich anders niet zouden
identificeren met de wijk. Het aantal kunstprojecten dat zich in plaats
daarvan, op de wijkbewoners zelf richt, is minimaal. Terwijl met behulp
van kunstprojecten steeds meer sociale menging wordt bewerkstelligt in
de meest gewilde armere wijken, wordt steeds een gedeelte van de oude
wijkbewoners uitgeplaatst. Onderzoek geeft dan ook aan dat etnische
concentraties zich steeds meer naar de periferie bewegen [11].

Degenen met weinig keus op de woningmarkt worden steeds meer uit het
centrum gedrukt. Dat de rol van kunstenaars in de stedelijke vernieuwing
niet perse een dergelijke vorm aan hoeft te nemen, bewijzen projecten
zoals Center for Urban Pedagogy (CUP) in New York en The People Speak in
Londen, zij richten zich met artistieke middelen op het bevorderen van
de zeggenschap van lokale bewoners in hun wijk [12]. In Nederland hebben
we Rotterdam Vakmansstad, een project dat filosoof Henk Oosterling in
Rotterdam heeft opgezet uit onvrede met het label Rotterdam Creatieve
Stad en de bijbehorende focus op het vertroetelen van hogeropgeleiden.
Rotterdam Vakmanstad[13] organiseert projecten om de lageropgeleide en
veelal migrantenjongeren te helpen bij het vinden van een baan en het
opbouwen van een bestaan in de stad. Het is een vorm van branding die in
ieder geval past bij de demografie van Rotterdam.

Maar volgens marketingexperts bij de gemeente Amsterdam, zijn we
betrokken in een vorm van 'communicatieve oorlog’[14] in een
internationaal veld van concurrerende creatieve steden. Zoals Sun Tzu
stelde in zijn The Art of War: ‘All warfare is based on deception’. Hier
hebben we het, Amsterdam een stad waar 70% van de jongeren alleen de
laagste vorm van opleiding kan afmaken, het VMBO, die daarbovenop ook
nog eens lijdt onder record aantallen afhakers, deze stad noemt zich
ironisch genoeg een creatieve stad voor iedereen.

Hier zijn we dan aangekomen bij het raadsel van de creatieve stad.
Paradoxaal genoeg betekent de fusie tussen economie en creativiteit, dat
we steeds economischer zijn met creativiteit. Terwijl de creatieve
marketingcampagne van de gemeente op volle stoom doordraait, wordt er
inmiddels op vele terreinen flink bezuinigd in de cultuursector en het
onderwijs. Theater en muziekgroepen worden bedreigd met opheffing,
terwijl op universiteiten scholen en musea de inhoud steeds vaker
ondergeschikt gemaakt aan allerlei quota's en efficiency maatregelen.
Het publieke geheim van de hedendaagse creatieve stad is dat alleen
creativiteit die tot economische spin-offs leidt, welkom is. In
tegenstelling tot Constant zijn utopische project, dat in strikte
oppositie was geformuleerd tot het functionalisme, is daarmee
creativiteit als zodanig ondergeschikt gemaakt aan de economie, in het
kader van de internationale concurrentiestrijd. Terwijl Constant een
maatschappij voor zich zag waar creativiteit een collectieve activiteit
was, betekent het creatieve stad beleid een verdere professionalisering
van de creatieve klasse en daarmee helpt in plaats van bestrijdt het een
verdere creatieve segregatie in de stad.

Volgens de Franse urbanist Lefebvre betekent het recht op de stad, 'the
right of citizens and city dwellers, (...), to appear on all the
networks and circuits of communication, information and exchange.’ Laten
we ons opnieuw voorstellen hoe de creatieve stad van ons allemaal zou
kunnen zijn.



NOTEN:

[1] Zelfs nadat een recent rapport aangaf dat de creatieve economie in
Amsterdam eerder slinkt dan groeit, blijft het stadsbestuur vertrouwen
op het strategische belang van de sector. “Het belang van de creatieve
industrie overstijgt cijfers”, aldus wethouder Asscher van Economische
Zaken, “de sector heeft een enorm effect op de uitstraling van de stad”.
‘Creatieve Industrie Slinkt’, Het Parool, 25 January, 2007,
http://www.parool.nl/nieuws/2007/JAN/25/eco2.html

[2] Richard Florida, ‘The Rise of the Creative Class. Why Cities Without
Gays and Rock Bands Are Losing the Economic Development Race’.
Washington Monthly, 2 May, 2002,
http://www.washingtonmonthly.com/features/2001/0205.florida.html.

[3] Toespraak van Cohen bij de Creative Capital Conference, 17-18 March
2005, Amsterdam. See: http://www.creativecapital.nl/

[4] Constant Nieuwenhuys, ‘Opkomst en Ondergang van de Avant-Garde’. In:
Randstad 8 (1964), p34.

[5] Constant Nieuwenhuys, ‘Opkomst en Ondergang van de Avant-Garde’. In:
Randstad 8, 1964, pp. 6-35

[6] Zie: Not Bored, http://www.notbored.org/tomorrow.html

[7] Karl Marx and Friedrich Engels, The German Ideology, 1845-46, New
York, International Publishers edition, 1970: p 109.

[8] Gemeente Amsterdam, Amsterdam Topstad: Metropool. Economische Zaken
Amsterdam (14 July 2006), Amsterdam,
http://www.amsterdam.nl/ondernemen?ActItmIdt=12153.

[9] Jamie Peck, ‘Struggling with the Creative Class’. International
Journal of Urban and Regional Research, 29.4 (2005), pp 740-770.

[10] Real Estate Magazine, mei 2006

[11] Zie Musterd & Deurloo (2002) en O+S (2004).

[12] The People Speak: http://www.theps.net, Centre for Urban Pedagogy:
http://www.anothercupdevelopment.org

[13] Zie: http://www.vakmanstad.nl

[14] ‘What should brand carriers comply with? An intrinsic descriptive
name is recognisable yet less distinctive and specific for the brand it
refers to: there are several artistic cities in the world so “Amsterdam
city of art” or “Amsterdam the metropolis” is not quite unique and
distinctive when it comes to the communication war between cities.’
Gemeente Amsterdam, Choosing Amsterdam; Brand, Concept and Organisation
of the City Marketing. (2003) Amsterdam: p23.
http://www.amsterdam.nl/aspx/download.aspx?file=/contents/pages/4629/d69_citymarket_samen.pdf 


Another interesting detail is that the present alderman of culture,
Caroline Gherels has come from the ‘I Amsterdam’ marketing team.

REFERENTIES:

Dienst Onderzoek en Statistiek (2004) De Staat van de Stad. Amsterdam
III. Ontwikkelingen in participatie en leefsituatie. Amsterdam, Gemeente
Amsterdam.
Florida, Richard. ‘The Rise of the Creative Class. Why Cities Without
Gays and Rock Bands Are Losing the Economic Development Race’.
Washington Monthly, 2 May, 2002,
http://www.washingtonmonthly.com/features/2001/0205.florida.html.
________. ‘Cities and the Creative Class’, City & Community, 2.1 (2003):
3-19.
Gemeente Amsterdam: Amsterdam Topstad: Metropool. Economische Zaken
Amsterdam (14 July 2006), Amsterdam,
http://www.amsterdam.nl/ondernemen?ActItmIdt=12153.
_______. Choosing Amsterdam; Brand, Concept and Organisation of the City
Marketing. (2003) Amsterdam,
http://www.amsterdam.nl/aspx/download.aspx?file=/contents/pages/4629/d69_citymarket_samen.pdf 


Lefebvre, Henri. The Production of Space, trans. Donald Nichelson Smith,
Oxford, Blackwell, 1991.
Marx , Karl and Friedrich Engels. The German Ideology, 1845-46, New
York, International Publishers edition, 1970.
Musterd, Sjako & Deurloo, Musterd (2002) Unstable Immigrant
Concentrations in Amsterdam: Spatial Segregation and Integration of
Newcomers. In: Housing Studies, vol. 17, No 3, pp. 487-503.
Nieuwenhuys, Constant and Simon Vinkenoog. New Babylon : Ten
Lithographs, Amsterdam: Galerie d’Eendt 1963.
Nieuwenhuys, Constant. ‘Opkomst en Ondergang van de Avant-Garde’. In:
Randstad 8 (1964), pp 6-35.
Oudenampsen, Merijn. ‘Extreme Makeover’. Mute Magazine Vol 2. Issue 4,
2006. Available online at http://www.metamute.org/en/Extreme-Makeover
Peck, Jamie. ‘Struggling with the Creative Class’. International Journal
of Urban and Regional Research, 29.4 (2005), pp 740-770. Ratingen, Bart
van. ‘Ik Zie Ik Zie Wat Jij Niet Ziet, Vijf Ontwikkelaars over de
“Creatieve Stad”, haar Mogelijkheden en haar Beperkingen’, Real Estate
Magazine, May 2006.

-- 
Merijn Oudenampsen
http://www.flexmens.org/drupal/?q=merijn_oudenampsen


______________________________________________________
* Verspreid via nettime-nl. Commercieel gebruik niet
* toegestaan zonder toestemming. <nettime-nl> is een
* open en ongemodereerde mailinglist over net-kritiek.
* Meer info, archief & anderstalige edities:
* http://www.nettime.org/.
* Contact: Menno Grootveld ([email protected]).