Geert Lovink on Tue, 13 Apr 1999 05:00:38 +0200 (CEST)


[Date Prev] [Date Next] [Thread Prev] [Thread Next] [Date Index] [Thread Index]

nettime-nl: Wim Nijenhuis: Discipelen van de wraak


From: [email protected]

Wim Nijenhuis

Discipelen van de wraak
en de passie van de haat.

Dangerous Curves, januari 1995. E�n van de twee vrouwelijke detectives:'
Altijd nemen we het op voor het recht en de gerechtigheid, en dat is heel
juist en goed, maar zo troosteloos in vergelijking met de schoonheid van
de wraak, vooral als ze wordt ingegeven door een onvoorwaardelijke
liefde.'
	Schoon is de wraak in de glans van haar grootheid, in
tegenstelling tot het recht dat slechts mensenwerk is. Wanneer de
intimiteit wreed gestoord wordt zal de wraak zoet zijn. De reactie komt
voort uit de fysica van het raken. We kunnen een escalerende reeks van
aanrakingen opstellen, die begint bij het strelen, dan het krassen (van
auto's bijvoorbeeld), vervolgens het indringen in gereserveerde of private
domeinen (parkeerplaatsen, tuinen, illusies), en vervolgens weer het
deuken (in de psyche, de aura, de auto - mensen die deuken in auto's
trappen, of op motorkappen dansen, zoals ik in november'94 hoorde op Radio
Rijnmond).
	Van de deuk naar de bres, de wond en het gat; het forceren van een
opening in een gesloten eenheid; de geschiedenis van de vestingsteden in
vredestijd en oorlogstijd - wat er in de bres gebeurde; de figuren van de
uitwisseling en de verjonging, het huwelijk, de haat en de omkering van de
zelfgenoegzaamheid (en de verveling daarvan) in een energetisch
tegengebaar: waar de wond is vindt de uitbarsting plaats.
	Van de bres naar de doordringing en de penetratie. De vormen van
onteigening en bezetting: metempsychose en piraterij van de ziel. In
Ballards roman Crash proberen de hoofdpersonen door te dringen in elkaars
lichamen via de wonden opgedaan tijdens auto-ongelukken.
	Van de doordringing naar het schenden. De ergste vorm van
schending is de gewelddadige afbraak van een intieme illusie. Als iets
fascineert hebben we meestal niet te maken met de juiste voorstelling van
zaken. 'Alle gewaarwordingen worden vastgeknoopt aan een gefantaseerde
wereld. (...) Waar het gevoel van een mens zich verheft, daar is hoe dan
ook die gefantaseerde wereld in het spel.' (Nietzsche, Morgenrood)
	Het snijden in het vlees. Wat snijdt hout? De splijting van een
fantasmatische eenheid. Energie van de splijting. Splijtingsenergie heeft
als effect: wezenlijkheid. Denk aan alle energie�n die vrijkomen wanneer
eenheden worden gespleten:  Noord-Ierland, Bosnie, Kosovo. Maar iets
anders kan er ook aan de hand zijn. Als het waar is, dat het fatum de
weerstand is, die de wil uitdaagt, dan kunnen we in de wraak ook een
dieper fenomeen vermoeden, namelijk het onuitgesproken verlangen naar het
fatum. In het geheim willen we het nood-lot, dat ons verlost van de
vrijheid.

Wat opkomt is altijd het onderste, dat wat uitgesloten is. Net als de
duivel, die in Miltons gedicht Paradise Lost zijn terugkeer naar de aarde
beraamt vanuit de donkere onderwereld van de chaos, waartoe hij verbannen
is, eist het onderste zijn plaats op tussen de mensen en besmet hun
zuiverheid.
	De opstand van het onderste en zijn drang naar een plaats in het
licht, is niets anders dan de wraak op de vernedering. Omgekeerd is iedere
opstand van het nederige een wraakactie. Ons mensnkinderen rest niets
anders dan deze drijfveer te volgen. Zo worden wij discipelen van de
wraak. In de wraak verbinden wij ons innig met ons lot. Alleen dankzij de
actieve instemming kunnen we boven onszelf uitstijgen en meester worden
over onszelf.
	Wanneer wij de grenzen van onze elasticiteit bereiken zullen
kleine com-mutaties, kleine vonken vanuit de gigantische velden van
onverschillige liefde die ons omringen, de passie van de haat in ons
wekken. Net als de woede, overvalt en beveelt hij ons onontkomelijk. Maar
de haat gaat niet openlijk te werk. Heimelijk sluipt hij in ons en komt
plotseling en ongemerkt tot uiting in een handeling, of een opmerking. In
tegenstelling tot de woede, die als een vurige wervelwind van onderen naar
boven trekt, boven ons uitstijgt en ons buiten onszelf brengt, is de haat
een ijzige wind die ons hele wezen doortrekt en fixeert. Stolling is zijn
kenmerk: hij sluit en schenkt duur. Bij een woede-aanval gaat de energie
in rook op. De haat consumeert in de uitbarsting zijn energie niet,
integendeel. Gestaag groeit en verstijft hij, vreet zich in en bouwt zich
op in ons innerlijk. De voortdurende geslotenheid van de haat betekent
echter niet, dat we ons afsluiten van de buitenwereld: door hem worden we
pas ziende en berekenend. In de woede verliezen we onze bezinning, maar de
haat voert de bezinning en de berekening op tot aan de meest 'uitgekookte'
kwaadaardigheid toe. Verre van blind is de haat scherpzinnig en
vooruitziend. Alleen de verliefdheid is blind. Gehuld in de mistflarden
van de illusie opent zij, dringt naar buiten toe en dwingt tot zelfverlies
in het gebaar van de uitgestoken hand en de opwelling van het hart. Ook de
haat dwingt naar buiten toe, omdat het gehate altijd en overal verbeten
wordt nagejaagd. Maar de haat vervoert ons echter niet zoals de
verliefdheid, of de woede dat doet, want hij voert ons slechts van onszelf
weg, inzoverre hij ons tegelijkertijd voet doet vatten in onszelf.
	De haat is funderend. De haat is niet alleen iets wat langer duurt
dan een affect, hij is juist datgene wat ware duur en vastigheid in het
bestaan -brengt. De haat geeft vaste grond onder de voeten en richt zich
tegelijkertijd op het uitwendige, daarom horen het verspillen en de
vindingrijkheid tot zijn attributen. Hij kan op iets afgeven, maar kent
ook de noodzaak iets af te staan en is tegelijkertijd onbekommerd om wat
er met het verkwistte gebeurt.
	Deze grote passie kent geen begeerte. Zenuwen, verhitting en
uitspatting zijn hem vreemd. Zijn rust vindt hij in het langzame
voortgaan, hij antwoordt moeizaam en reageert zwaar, niet uit onzekerheid
en traagheid, maar vanuit een verdragende zekerheid en de innerlijke
lichtheid van de superioriteit.
	De haat kent maar een parool: Plaats maken! Hij kent maar ��n
bezigheid: Leegmaken! Jong maakt hij, omdat hij ieder spoor van
veroudering uit de weg ruimt; hij montert op, omdat iedere opruiming een
nieuw begin betekent. Omdat de haat niets duurzaams kent ziet hij overal
wegen. Omdat hij overal een weg ziet, moet hij ook overal iets uit de weg
ruimen. Niet altijd met ruw geweld, veredelde vormen voldoen ook. Omdat
hij overal wegen ziet, staat hij zelf altijd op het kruispunt.  'Een
driekoppige machinegeweerbemanning schiet in een massa van ongeveer 5000
mensen. Enkele minuten na het schietbevel is die spoorloos uit het
blikveld verdwenen. Deze aanblik had iets sprookjesachtigs. Het
veroorzaakte dat diepe gevoel van vrolijkheid, waardoor men onherroepelijk
bevangen wordt bij de ontmaskering van een lage demon'. (naar Ernst
Juenger, Ueber den Schmerz)
	De lage demon, de gevaarlijke massa, waarin het monster loert is niet
meer. Niets is er over van wat je zou kunnen bespugen, bedreigen, of
verscheuren. Wat rest is het lege plein, onbetreden gebied, wit als het
lichaam van een maagd.
	Het witte plein en de eindeloze straat moeten met dammen beschermd
worden. Vloed, bloed; gloed, die uit de aarde lijkt te komen: lava! de
vloed is ook de mogelijke eigen versmelting in het stromende vuur.
	Tegen de vloed kan alleen het oprijzende weerstand bieden. De
strijd wordt gevoerd als een mannelijke kruistocht tegen het vrouwelijke.
De confrontatie met het vrouwelijke wordt ervaren als een 'in verdrukking
komen', als een belegering door een vloeistof. In deze vloeibare wereld is
de man een vast omsloten eenheid, een centrum van kracht en
ondernemingsgeest, een hard, gepantserd schip. Man ja, maar ook de vrouw.
Monk's House, was voor Virginia Woolf haar 'schip', het vehikel van een
bewegingloze vaart.
 	Zij verdronk zichzelf, omdat ze zeker wist, dat ze gek zou worden
toen ze stemmen begon te horen. Aan haar echtgenoot schreef ze vlak voor
haar dood: 'We kennen onze eigen ziel niet, laat staan die van anderen,
maar toch zit er in iedereen een maagdelijk woud verborgen, een
sneeuwveld, waarin zelfs de voetafdrukken van vogels onbekend zijn'.

Het schippantser wordt opgebouwd door een lang proces van
zelfdistanti�ring, zelfcontrole en zelfwaarneming. Wie wil weten hoe dit
moet, die leze Seneca. De zelfdistanti�ring brengt een psychische
scheiding aan tussen het individu en zijn affecten. Permanent wordt de
schaamte naar voren geschoven als een grens en men omringt zich met
pijnlijkheiddrempels en 'vuilgrenzen'; zo ontstaat de lichamelijke
splijting van het individu in een 'binnen' en een 'buiten', waarvan de
steeds scherper wordende scheidslijn de huid is. (Norbert Elias) De Sade,
Byron, Shelley en Comte de Lautreamont wilden bewust kwaadaardig zijn:
"Men moet zijn nagels veertien dagen laten groeien. O wat is het heerlijk
om een kind, dat nog niets op zijn bovenlip heeft, ruw uit zijn bed te
sleuren, en met de ogen wijdopen net te doen alsof men met zachte hand
zijn mooie haar uit zijn voorhoofd strijkt. Dan plotseling, op een
ogenblik dat het er het minst op verdacht is, de lange nagels in zijn
zachte borst te slaan, maar zo, dat het niet sterft; want als het zou
sterven, had men later niet de aanblik van zijn ellende. Dan likt men het
bloed uit de wonden, en al die tijd, die even lang moest duren als de
eeuwigheid, huilt het kind." (Comte de Lautr�amont, De Zangen van
Maldoror) Dit staat haaks op het geweld van de schipmens, want als die uit
zijn vernietigingsroes ontwaakt, als hij daaruit al ontwaakt, heeft hij
altijd gestreefd naar het goede!
	Een kwaadaardige vloedgolf van gutsend bloed. Dit beeld voedt de
angst voor de overstroming, die van buiten als rode vloed en van binnen
als een af-grondelijke draaikolk van verschrikkelijke wensen dreigt te
overspoelen en op te lossen. Vuil, modder, moeras, slijm, brei, stront;  
wat zich daartegen teweer stelt moet in wezen wel weerloos en onschuldig
zijn. Uiteindelijk kun je je er niet met de wapens en de opmars tegen
verzetten. Hoe wel? Door een economie van de innerlijkheid.  "Het vuur van
het enthousiasme"  verdampt " het ellendige moeras van deze tijd". De
indringende modder verdun je met "het ruisen van het bloed", en je weert
het af met "een geestelijke, bewuste kern" en "het goud van de jonge
jaren".
	Modder en slijm ontstaan, waar de dam niet hard genoeg is en het
vocht er doorheen begint te sijpelen. Brij betekent een ernstiger
bedreiging. Daartegen moet meer kracht in stelling worden gebracht, zoniet
dan moeten we onszelf doden voordat de dammen het begeven en we ermee
versmelten. In die zin was de sprong in het water van Virginia Woolf, de
redding van haar sneeuwveld'.
	Altijd gaat het om een soort 'standhouden', de billen
samenknijpen. Ook de eigen dood is een standhouden. Een laatste wraak,
want men ontzegt het natte zijn vreugde van de overwinning. In het centrum
van deze hele afweermachinerie staat het verbod op iedere vorm van
vermenging, vooral die van het eigen innerlijk met de buitenwereld.
	Maar uiteindelijk is er tegen het vuil, tegen de stortvloed van
beledigingen, tegen de regen van stront en spuug, tegen de stank, tegen de
haat en tenslotte tegen de instorting geen afweer mogelijk.

Midden in de uiterste krachtsinspanning wissel ik plotseling van pool en
wordt zelf tot stront; besmeurd, vloeiend, stinkend. De wisseling overvalt
mij als een instorting, aan de vuiligheid om me heen, doe ik het opbod nog
vuiler te willen zijn: ik wens mezelf als drek, of als iets dat nog minder
is. De omgeving verandert in een lucide droom. De controle erover keert
met een schok om in de uiterste bezetting erdoor. In de wanorde van de
elkaar kruisende passies voel ik hoe ik plotseling bewoond en bespookt
wordt door een vreemde kracht, die mijn lichaam in een soort coma brengt,
in een toestand, waarin het contact met de directe omgeving verbroken is.
Een vrijheidsgevoel stroomt door me heen. Mijn kracht neemt toe: weg met
de verantwoordelijkheid! Mijn geest verhuist naar het aion, de staande
tijd van de oudste tijden. Een 'ogenblik' verkeer ik in het centrum van de
tijd, in de flits van de overbelichting, die mij wegrukt uit de
chronologische ordening van het alledaagse. Dit 'coma' is niet passief,
integendeel, tegelijkertijd verloopt de handeling van mijn li-chaam
automatisch volgens de logica van de confrontatie en doet het zijne.
 	Gezien de objectiviteit van de gebeurtenis moeten de handeling en
de afwezigheid van geest worden ingeschat als een ongeval: een ongeval van
de overgang van de tijd. Net zoals diegenen, die tegenwoordig door de
televisie worden blootgesteld aan de overbelichting van de wereld en,
zoals de kinderen van het licht van de real-time worden getroffen door
overgangsongevallen. 'Ze willen niet sterven', verklaarde onlangs een
Engelse psychiater, 'ze willen dood zijn'.
	Wij wilden zo lang mogelijk intensief leven, waarbij we ons ervan
bewust waren, dat het op de dood uit zou lopen', verklaarde de reisgenote
van Norbert Tallet na een lange reeks van min of meer willekeurige
roofovervallen in 1989 aan de onderzoeksrechter in Libourne.
	Het overgangsongeval van de pure extensieve tijd van de handeling,
de omgeving en de chronologie, naar de pure intensieve tijd van de
ontwerkelijkte omgeving, van het witte plein en de belichting door de
real-time, laat ons kennismaken met een nieuwe vorm van de dood: niet meer
de lange slaap, de bewusteloosheid en de onbeweeglijkheid, maar de
ontvouwing van een kracht op de grens van de menselijke macht. Een beetje
zoals Clausewitz de 'opvoering tot in het extreme' zag als het kenmerk van
de massa-oorlog, is de 'opvoering van de macht van de vrede', zoals in de
jaren twintig het opvoeren van het verlangen naar 'innerlijke vrede', nu
het kenmerk van een massamaatschappij, waarin deze 'ogenblikkelijke
commutatie' op de loer ligt in miljoenen levens.

Over zijn bekering tot het katholicisme zegt de architect Granpr� Moli�re:
"Ik gevoelde, dat in de binnenkamer van de ziel een nietig 'ik' van de
troon stortte, en dat zich daarop plaatste met grote macht en goedheid
'Hij', die is."  Na zijn bekering en benoeming tot hoogleraar voelde hij
zich gedrongen " om iets mee te delen, waardoor de studerenden later de
cultuur niet verder zouden afbreken, maar haar weer (zouden) opbou-wen."
	'Als ik eraan denk dat ik als vrouw geboren ben, dan voel ik me
als verlamd' merkte Theresa van Avila op, en haar antwoord daarop was:"
Wat een geluk als God een vrouw de tirannie van een echtgenoot bespaart.
Zeer vaak ru�neert dit haar lichaam, vaak ook de ziel."  Tussen deze twee
uitspraken speelde zich het proces af van een 'halfslachtige strijd om
tegelijk met God �n de wereld vriendschap te onderhouden'. Met de 'wereld'
als tegenpool van God bedoelt zij dan de wereld van haar affectieve
relaties en contacten. 'God zij geprezen, dat hij mij van mijzelf heeft
bevrijd'. Vanaf dat moment keerde alles om. Inplaats van een mannelijke
hervormer te volgen, hervormde zij een mannenorde. Ze ging op de
inquisiteurs af, neutraliseerde hun bedenkingen, kraakte een huis in Avila
en begon vandaaruit met de zuivering van de orde van de Karmelieten. Een
nietig ik stort van de innerlijke troon, God bevrijdde me van mezelf. Van
de passiviteit van het ik naar de activiteit van..., ja van wat eigenlijk?

De uitverkorene is de uitgelichte. Het licht maakt de tijd en de
uitlichting is het ogenblik waarop een 'eigen tijd' in de geschiedenis
wordt ingebracht. De kinetica van het vallen en stijgen zijn de
begeleidende verschijnselen wanneer in de fysieke wereld met haar
natuurlijke cycli en haar toevallige heen en weer een licht wordt
ingebracht dat tegelijkertijd een verwezenlijking van de tijd is. De val
openbaart met geweld het loskomen van de tijd van de wereld van onderen
uit. Uit de val als eenheid van ondergaan lot en uitgelichte wil ontstaat
het innerlijke wereldsyndroom en de cohesie van de haat: Alertheid,
karakterpantser, wil tot macht. Vervolgens doorstroomt het licht van de
eigen geschiedenis het opvlammende pneumatische zelf. Het verlicht met
terugwerkende kracht de tijd van de 'dwaling' en transfigureert de 'rest
van de tijd' in de 'weg van de verlossing'. Stap voor stap geeft dit licht
zich daarna terug aan de kosmos in de vorm van grote werken. Wie zo van de
wereld gescheiden is droomt ervan de werkelijkheid te weerleggen, op zijn
minst door consequent anders te zijn. Alleen door de wereldse stof van de
verworven eigenschappen van me af te schudden kan ik mezelf begrijpen als
een wezen zonder eigenschappen als iets volmaakts, ongewordens en
zwevends. Alleen zo kan ik opgenomen worden in mijn 'eigen tijd'.
	Bestaan in de 'eigen tijd', leven in een privaat licht is alleen
wegge-legd voor diegenen die voor de wereldvreemdheid gekozen hebben.
Jezelf zijn, leven in je eigen tijd en in een privaatlicht heeft zo als
noodzakelijk complement de verachting van de wereld en de wereldhaat. De
eigen tijd 'licht op' in een infra-gewoon ogenblik. De 'Roeping van
Mattheus' van Caravaggio roept het beeld op van een uitzonderlijke en
intieme relatie tussen de vinger van een welhaast onzichtbare en verborgen
Christus aan de rechterkant van het doek en de opkijkende jongeling,
Mattheus, die aan tafel gezeten is in het linkerdeel. Een man van het
dobbelende gezelschap, dat niets in de gaten lijkt te hebben van het
gebeuren, kijkt op, alsof hij voelt, dat er wat aan de hand is, maar zijn
blik ontwaart de wijzende verschijning niet. De uitlichting van Mattheus
vindt niet plaats in de 'tijd' van het sociale en de werkelijkheid. Midden
in het gezelschap nestelt zich een nieuwe intimiteit, een nieuw
inte-rieur, een excluderend en intiem tussen-interieur, dat vandaaruit
streeft naar zijn uitbreiding.

"Toen Jezus in de omgeving van Cesarea Filippi gekomen was, vroeg Hij
zijnen discipelen en zeide: Wie zeggen de menschen, dat de Zoon des
Menschen is? En zij zeiden: Sommigen: Johannes de Dooper; anderen: Elia;
weder anderen: Jeremia, of een der profeten. Hij zeide tot hen: En wie
zegt gij, dat Ik ben? Simon Petrus antwoordde en zeide: Gij zijt de
Christus, de Zoon des levenden Gods! Jezus antwoordde en zeide: Zalig zijt
gij, Simon Barjona, want vleesch en bloed heeft u dat niet geopenbaard,
maar mijn Vader, die in de hemelen is. En Ik zeg u, dat gij Petrus zijt,
dat betekent rots. Op deze rots zal Ik mijne gemeente bouwen en de poorten
van het doodenrijk zullen haar niet overweldigen. .... Toen verbood Hij
met nadruk zijnen discipelen aan iemand te zeggen: Hij is de Christus."
(Mattheus 16: 13-20)
	'Ruil je ego voor een hoger zelf' is hier het adagium. Wie van
niet geroepene tot geroepene wordt, wie overgaat van de niet bestemming
naar de ware bestemming ervaart zijn missie als een hoger leven. De
geroepene springt door het brandende rad van een gelegenheid. Zijn hele
bezieling is en blijft het eigendom van deze sprong.
	Zo ook met Jezus. Door een gebaar van de Meester opgewekt, speelt
Petrus, de betoverde tovenaar, de lotgenoot in het spel van de
Messiaswording; Hij houdt de brandende ring in de hoogte "Jij bent de
gevolmachtigde God", en op zoek naar Zijn lot springt Jezus erdoor. Hij
neemt de identificatie aan en zegt: Ik. Hier paart het woord zich aan het
vlees om het in de heilige cata-strofe te voeren. De latente dader worden
de manifeste offers voorgevoerd in dezelfde daad van de identificatie.
Omnis determinatio est negatio.
	Voordat iemand kan verlangen naar grootheid en daartoe kan
besluiten, moet er een taalruimte zijn, waarin de mogelijkheid van de
'grote mens' wordt aangewezen. Wie nooit gehoord heeft van de geschiedenis
van de Goden, de Helden, de Heiligen, de Profeten, de Kunstenaars en de
Krijgers, kan er ook niet naar verlangen om er een te worden. In het hart
van de bezieling werkt een taal van de belofte, die een demiurgische
kracht bezit. De meerwaarde van de belofte kan iemand ertoe verleiden een
sprong te maken.
	Voordat er gesprongen wordt vindt de oplading plaats door middel
van een countdown van drie tot een. Een derde persoon moet de eerste
enthousiasmeren. Hoe is dat mogelijk?  De manische countdown ontstaat in
de regel slechts, wanneer ik het jij was van een dichter, een profeet, of
een krijger, die mij met zijn aanspraak raakt, afzondert en uitlicht.
Alleen als luisteraar kan ik begeesterd worden door een stem, die mij zegt
wie ik ben, die mij voorspellingen doet en mij de weg belooft naar mijn
allereigenste zijn. De excellerende mensen waren altijd de grote
aangesprokenen, die de voorspelling en de belofte serieus namen, soms nog
serieuzer dan de vertellers het bedoeld hadden. Zo beroept de
seriemoordenaar John Gacy zich tijdens een televisiegesprek in 1975 op een
tweede stem in hem: 'Jack werd een aparte persoon in mijn lichaam. Ik kon
er niets aan doen. Alles wat ik soms zei, kwam uit zijn mond.'
	Jij wordt ik, dat is de grondregel van de sprong. Zou bijvoorbeeld
de westerse Godmens mogelijk zijn geweest wanneer niet Jezus Zijn Ik tot
het uiterste ge�nvesteerd had in de rabbijnse geschiedenis van de komende
Messias? Met het oog op dergelijke effecten moeten we ons afvragen, of de
geschiedenis van de mensheid niet voortgejaagd wordt door individuen, die
steeds weer met veel risico de rol op zich nemen van een aangekondigde
grootheid. 'Later zal ik macht hebben' was de lijfspreuk van de
Oostenrijkse seriemoordenaar en 'gevan-genisdichter' Jack Unterweger, die
zijn moorden verklaarde vanuit een wil tot groeien.
	Men kan zich alleen laten opjutten onder de voorwaarde dat de
opwinding leidt tot de uitschakeling van de mentale reserves. De heilige
strijders draaien net zolang achten met hun hoofden, totdat ze geen eigen
bewustzijn meer over hebben. Daar is geen plaats voor ironie, of een goed
gedoseerde grap. Door initieerders, dopers en benoemers wordt het aanbod
van de manische subjectivering door de taal op scherp gesteld. Hier gaat
het niet meer om de kunst, maar om het heil, niet meer om het amusement en
de contemplatie, maar om de beslissing en de verlossing. In de ernst
scheiden zich niet alleen de geesten, maar ook de begeestering. We weten
het, de ironie maakt alles banaal, en de esthetische opvatting van het
leven wedt op de these, dat uiteindelijk niets het waard is om ernstig en
zwaar genomen te worden. De manie is echter op zijn best in de serieuze
aangelegenheid: zijn lichtend vuur bestaat uit het harde, het zware en het
ene dat goed doet. Zo gezien is het niet verwonderlijk, dat de gedrevenen
altijd blootstaan aan het door henzelf uitgezochte gevaar verslonden te
worden door het zog van de overmatige inspanning. Wie de ernst zoekt komt
er in om.
	De held van de mythen en de heilige strijd laat zich niet van zijn
pad brengen door uiterlijke omstandigheden. Zoals hij tot het bittere
einde zijn doel voor ogen zal houden, zo zal ook de verteller tot het
bittere einde de herinnering aan de weg en de daden levendig houden.
	Unschuldig!' was het openingswoord van het laatste boek van Jack
Unterweger, waarin hij zich vrij probeerde te pleiten van elf moorden op
prostituees in de Oostenrijkse provinciestad Graz. In de beruchte
trafgevange- nis Stein ontwikkelde hij zich van ongeschoold crimineel tot
auteur van auto- biografische romans en dichtbundels. Unterweger haalde er
zijn diploma middel- bare school, leerde typen en volgde een cursus Die
Technik der Erzaehlkunst. Zijn eerste roman heette: Fegefeuer oder die
Reise ins Zuchthaus. Hij werd uitgever van een eigen gevangenistijdschrift
en radiopresentator. Ook nam hij een plaat op met de veelzeggende titel
Wer ist wirklich frei?
	In Unterweger versmolten de dichter en de held tot een persoon.
Samen verdedigen ze de eer van de inspanning tegen een indolentie die de
inzichten halfweg doet veranderen, of vergeten. De dichter en de held,
beiden verdedigen de eer van de radicale innerlijkheid tegen het
wegdrijven ervan in de alle- daagse bedrijvigheid. De 'geslaagde'
resocialisatie van Unterweger, bleek uiteindelijk een fase te zijn binnen
zijn strategie van het niet vergeten van zijn 'opdracht'.

De Bijbel en het boek ontleenden hun macht aan de glans van een
Keizerlijke of Goddelijke stem, die de boodschappen van het centrum van de
wereld fluisterde in het innerlijk van de lezer. Deze werking van het
geschreven woord, die in eerste instantie militair was werd overgenomen
door de religie. Zo werd het gezag van de eerste gecomplementeerd met de
binding aan een heilsbelofte. Eeuwenlang heeft deze communicatieve
dubbelstructuur de binnenkant van de maatschappij en de hoofden bezet.
	Een antwoord hierop was het essayistisch tegenschrijven, zoals de
Gnostici deden. Tegen het geduld, de hoop, en de mobilisering in naam van
een toekomstig heil, zet ik de 'waarheid' van mijn eigen denken in als
ogenblikke-lijk heilseffect. Onmiddellijke zelftherapie is het credo van
de haat. Doet mijn lichaam pijn, dan verwerp ik mijn lichaam. Doet de
wereld me pijn, dan veracht ik de wereld. Doet de kosmos me pijn; weg
ermee! Pijn omzetten in wereldhaat, dat is al een hele opluchting.
	In al deze gevallen wordt uitgegaan van iets dat een belangrijke
rol speelt in de zg. neurolinguistische programmering. Je be�nvloedt
jezelf door middel van een bewuste gedachte, wat des te beter werkt
naarmate je er in slaagt het te koppelen aan een motorisch gebaar. Yes!
of: No! Meister Eckhart: 'Sprich es aus!, das heisst, dass du dessen inne
werden sollst, was in dir ist" (Preadica Verbum, in Deutsche Predigten)
Als we het Grote aanroepen, dan stroomt het woord niet alleen uit onze
mond, maar vervult ons innerlijk in het Beeld, in het Imago, precies daar,
waar de chronologische tijd niet doordringt. Het gaat er niet om dat het
woord bevriest in de voorstelling, of bezet wordt door haar betekenis,
maar dat het in ons hart het grote doet ontwaken, op een plaats waar nooit
tijd binnendrong en nooit een beeld verscheen.
	Deze leuze van de zelfprogrammering, die zijn summum vindt in de
uitspraak: ik hou van jouw! - een uitspraak die voor de uitspreker
geloof-waardiger wordt met het uitspreken zelf - bereikt natuurlijk
dezelfde graad van geloofwaardigheid als de zinssnede: ik haat je! , met
dit verschil, dat de eerste kan uitmonden in de razernij en de
bronstigheid van de zinnen, een grote kramp, het zalige wegsmelten in het
genot, het opgaan in een bodemloze zee, de onderdompeling in de roes, in
het oplossen in het pure gevoel van de verlossing, in een woelen en golven
van de emoties, terwijl de tweede meestal uitkomt op een samenballing, een
verscherping van de geest en een toename van de slimheid en de
planmatigheid, groei van de paranoia, en al het andere dat Nietzsche
toeschreef aan Schopenhauer.

In de film The Punisher van Marc Goldblatt (1989) heeft de 'straffer' een
exclusieve relatie opgebouwd met God. Diep onder Los Angeles woont hij in
de tunnels van het rioolstelsel. Hoewel God niet ant-woordt op zijn
aanspraak, net zoals de engel zweeg ondanks de aanroeping van Kafka,
overwint hij zijn twij-fels door in zichzelf de goede krachten uit te
zuiveren. Zijn gang in de tunnel, zijn sprong door de 'brandende ring'
heeft van hem een displaced person gemaakt. Hij is een levend dode. Zijn
verblijfplaats heeft dan ook alle kenmerken van een begraafplaats, de
kapel daarbij inbegrepen.
	Deze situatie is ontstaan nadat zijn vrouw en kinderen door de
maffia vermoord zijn. Zijn permanent voortgaande monoloog houdt hem vast
in zijn toestand van niet-vergeten. Toeval en aanspraak brengen hem niet
van zijn stuk. Zijn eigen licht transformeert hem in een vreemdeling die
zijn wereld en achtergrond niet meer met anderen deelt. De
gelijktijdigheid van het actuele is hem vreemd. Trotse eenzaamheid is zijn
deel en de monologue int�rieur geeft gedachten weer waarin slechts misdaad
en wraak kunnen ontluiken.
	Vanuit zijn tunnelkapel/begraafplaats bestormt hij op zijn
motorfiets de wereld van de misdaad, waar hij tekeer gaat met een
overweldigende vernietigingsdrang. Tijdens de actie verhinderen de glans
van het chroom en de onophoudende vuurzee die stroomt uit zijn wapentuig
een nadere kennismaking. Een hand geven is er niet bij. Iedere tocht naar
boven heeft iets van een overgang. Vanuit de donkerte breekt hij uit. In
razende snelheid scheurt hij door tunnels, om tenslotte als een deus ex
machina door de aarde te worden uitgespuugd in de wereld van het kwaad.
	Hoogtepunt van de strijd is de confrontatie met de Japanse maffia,
die de misdaad uitoefent met behulp van alle technieken die de oosterse
religie rijk is. Tijdens deze confrontatie tussen de gevallen engelen van
West en Oost met hun toch overwegend aardse of zware karakter, vinden twee
pogingen plaats om de held terug te brengen in de tussenwereld van de
levenden.
 	De eerste is de poging om hem te socialiseren door in hem een
andere herinnering te doen ontwaken dan die van de moord op zijn gezin.
Een 'zwarte' vriend uit zijn verleden wil zijn obsessie breken door met
hem in contact te komen en hem opnieuw 'libidineus' te binden aan de
wereld van de mensen. De tweede poging wordt voltrokken door het kind. De
kindergijzeling van de Japanse maffia maakt wat anders los dan anale
vernietigingsdrang. Hij redt ze! Dit is de werking van 'lucida intervalla'
van de 'witte' engel, maar het is slechts tijdelijk, want onze gevallen
engel is zo intiem met zijn inwendige narratio, dat zelfs de 'onschuld'
van het kind hem niet tot de wereld kan verleiden.


--
* Verspreid via nettime-nl. Commercieel gebruik niet toegestaan zonder
* toestemming. <nettime-nl> is een gesloten en gemodereerde mailinglist
* over net-kritiek. Meer info: [email protected] met 'info nettime-nl' in de
* tekst v/d email. Archief: http://www.factory.org/nettime-nl. Contact:
* [email protected]. Int. editie: http://www.desk.nl/~nettime.